Onderzoek en ontwikkeling (R&D) is belangrijk voor onze economie. Nederland geeft meer uit aan R&D dan het gemiddelde van de Europese Unie (EU), maar minder dan het gemiddelde van de landen in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Dat komt voor een belangrijk deel door de sectorsamenstelling van Nederland.  

Vergelijking met EU en OESO

In 2023 werd er in Nederland 2,30 procent van het bruto binnenlands product (bbp) uitgegeven aan R&D. Dat is meer dan het gemiddelde (2,13 procent) van de EU. Nederland blijft wel achter bij het gemiddelde van de OESO-landen (2,70 procent).

De achterstand ten opzichte van het gemiddelde van de OESO is geconcentreerd bij de R&D-uitgaven van bedrijven. Naast bedrijven worden hogeronderwijsorganisaties en instellingen (bestaande uit onderzoeksinstellingen en private non-profitorganisaties) onderscheiden als uitvoerders van R&D. De R&D-uitgaven van deze overige uitvoerders van R&D bevinden zich in 2023 min of meer op het niveau van het OESO-gemiddelde en ook het EU-gemiddelde.

Van 2013 tot 2023 zijn de totale R&D-uitgaven in verhouding tot het bbp zowel in Nederland als gemiddeld in de EU met 0,16 procent van het bbp gestegen. Gemiddeld in de OESO is de stijging veel sterker geweest, namelijk 0,39 procent van het bbp. De stijgingen hebben plaatsgevonden bij bedrijven. De R&D-uitgaven bij de overige uitvoerders van R&D zijn in verhouding tot het bbp licht gedaald tussen 2013 en 2023, zowel in Nederland als gemiddeld in de OESO en de EU.

In 2020 zijn de R&D-uitgaven van bedrijven in verhouding tot het bbp vrij sterk gestegen, zowel in Nederland als internationaal. Dat komt door een neerwaartse invloed van de coronacrisis op het bbp. Dit is een tijdelijk effect geweest. Wel zien we dat de R&D-uitgaven in verhouding tot het bbp in de daarna volgende jaren op hogere niveaus zijn gebleven, zowel in Nederland als internationaal. Opmerkelijk is verder de forse stijging van de R&D-uitgaven in Nederland in 2023, met 0,12 procent van het bbp. Hiervan komt 0,10 procentpunt voor rekening van de bedrijven. Die stijging in het laatste jaar zorgt ervoor dat Nederland over de gehele periode 2013-2023 een stijging heeft gekend die even sterk is geweest als in de EU.

Totale R&D-uitgaven: Nederland, EU-27 en OESO-landen, 2013-2023 (% van bbp)

OESO-database Main Science and Technology Indicators

R&D-uitgaven van bedrijven: Nederland, EU-27 en OESO-landen, 2013-2023 (% van bbp)

OESO-database Main Science and Technology Indicators

Herziening cijfers R&D-uitgaven

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft in 2019 de methode herzien om R&D-uitgaven te bepalen. Dit is gedaan naar aanleiding van wijzigingen in internationale richtlijnen voor de R&D-statistiek.

Door deze herziening scoort Nederland hoger bij de R&D-uitgaven dan daarvoor. De effecten van de herziening zijn:

  • De totale R&D-uitgaven in Nederland zijn ongeveer 0,20 procent van het bbp hoger geworden.
  • De R&D-uitgaven van bedrijven zijn naar boven bijgesteld met ongeveer 0,30 procent van het bbp.
  • De R&D-uitgaven van instellingen zijn naar beneden aangepast met ongeveer 0,10 procent van het bbp.

Ingehuurd R&D-personeel wordt nu volledig meegenomen bij de R&D-activiteiten van bedrijven en instellingen. En bepaalde publieke organisaties, die voor een belangrijk deel inkomsten halen uit marktactiviteiten, worden nu als bedrijven gezien en niet als overheidsinstellingen.

Sectorsamenstelling beïnvloedt percentage R&D-uitgaven

Dat de R&D-uitgaven in Nederland structureel achterblijven bij het gemiddelde van de OESO en de ambitie om 3 procent van het bbp aan R&D te besteden, wordt veroorzaakt door lagere R&D-uitgaven van bedrijven. De R&D-intensieve sectoren spelen hierin een belangrijke rol. Deze sectoren maken in Nederland een kleiner deel van de economie uit dan in R&D-intensieve OESO-landen. Als we rekening houden met deze verschillen in sectorsamenstelling, dan zien we een aanzienlijk hoger percentage van de door Nederlandse bedrijven uitgevoerde R&D (ten opzichte van de toegevoegde waarde van bedrijven). Zonder correctie voor de sectorstructuur tonen de OESO-cijfers een achterstand van Nederland bij de R&D-uitgaven van bedrijven van 30 procent in 2017. Na correctie is die achterstand nog zeven procent. De revisie van de R&D-statistiek in Nederland is niet in de OESO-cijfers verwerkt.

 

R&D-intensiteit OESO-landen: R&D-uitgaven van bedrijven als aandeel van toegevoegde waarde bedrijven, 2017 (in %)

Bron: OESO, OECD Science, Technology and Industry Scoreboard

Bedrijfsuitgaven aan verschillende soorten R&D

Bedrijven kunnen op verschillende manieren aan R&D doen:

  • Fundamenteel onderzoek: gericht op nieuwe wetenschappelijke kennis, zonder stil te staan bij specifieke praktische toepassingen;
  • Toegepast onderzoek: gericht op nieuwe wetenschappelijke kennis voor specifieke praktische toepassingen in nieuwe of verbeterde producten en processen;
  • Experimentele ontwikkeling: gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten en processen.

Uit OESO-cijfers blijkt dat we in Nederland vooral minder uitgeven aan experimentele ontwikkeling in vergelijking met andere relatief kennisintensieve economieën. Hierbij lijkt een rol te spelen dat Nederlandse bedrijven veel op buitenlandse markten opereren en daar veel aan productontwikkeling doen, dicht bij lokale markten. Bedrijven in Nederland scoren wel boven het OESO-gemiddelde en het gemiddelde van de voormalige EU-15 bij de uitgaven aan fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek. Dit duidt erop dat in Nederland wel veel kennis ontwikkeld wordt met onderzoek, maar dat de benutting ervan voor de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten in Nederland achterblijft in vergelijking met andere landen. Lees meer over valorisatie op deze pagina. Opvallend is verder dat Zuid-Korea op alle drie de soorten R&D relatief hoog scoort en dat de R&D van bedrijven in China bijna geheel uit experimentele ontwikkeling bestaat.

R&D-uitgaven van bedrijven als aandeel van het bbp (in %), 2021

OESO, Research and Development Statistics